Sjabbat Tekoema/Sjemini, 26 april 2025/ 28 niesan 5785
Wajikra/Leviticus 1e sefer: 11: 1 – 47; Tanach blz. 216-219.
2e sefer Dewarim 8: 1 – 10; Tanach blz. 367-368.
Haftara: Nechemja 2: 1 – 18; Tanach blz. 1669-1670.
Vertaler: Channa Kistemaker
Coördinatie: Harry Polak
Commentaar: emeritus rabbijn Lisa A. Edwards, Beth Chayim Chadashim (BCC), Los Angeles (Californië)
Use the link to read or listen to the original text in English.
_________________________________________________
De klanken van de stilte
Aharons zonen, Nadav en Avihoe deden gloeiende kolen in hun vuurbak en legden er reukwerk op. Maar het was verkeerd vuur dat ze de Eeuwige wilden aanbieden, vuur dat niet voldeed aan de voorschriften van de Eeuwige. Een felle vlam kwam uit het heiligdom en verteerde hen, zodat ze daar, in de nabijheid van de Eeuwige, stierven. Mosjee zei tegen Aharon: ‘Dit bedoelde de Eeuwige toen Hij zei: “Door degenen die in Mijn nabijheid verkeren, toon Ik Mijn heiligheid. Het hele volk maak ik getuige van Mijn majesteit.” Aharon zweeg. (Wajikra 10: 1-3)
Wat gebeurt er als we verstrikt raken in de willekeur van het leven? Hoe verklaren we het onverklaarbare? Hoe blijven we doorgaan ondanks alles?
In de sidra van deze week, Sjemini, lezen we het korte maar onthutsende verhaal van Nadav en Avihoe, zonen van de hogepriester Aharon, die jong een onbegrijpelijke dood sterven. Er wordt ons verteld dat toen deze pas gewijde priesters hun eerste poging deden om offers te brengen op het altaar in het Heilige der Heiligen, “een felle vlam uit het heiligdom kwam en hen verteerde, zodat ze daar, in de nabijheid van de Eeuwige sterven” (Wajikra 10: 2).
Waarom? God geeft geen verklaring. En als de twee jongemannen het wisten, kunnen ze het niet navertellen. Hun oom Mosjee geeft slechts een cryptische opmerking – één die door de commentatoren wordt besproken zonder dat er een consensus over wordt bereikt. Wat Mosjee zegt, kan ruwweg worden vertaald als: “Door degenen die in Mijn nabijheid verkeren, toon Ik Mijn heiligheid. Het hele volk maak ik getuige van Mijn majesteit.” (Wajikra 10: 3). Wanneer God dit zei, of wat het precies betekent, blijft voor iedereen een raadsel. En Aharon zelf, die net getuige is geweest van de vurige dood van twee van zijn zonen, reageert met stilte.
De traditionele commentatoren bieden verklaringen voor deze sterfgevallen die variëren van het zien van hun vernietiging als een teken van “goddelijke goedkeuring” tot het noemen ervan als een rechtvaardige straf voor de arrogantie en het wangedrag van de jongemannen.
En Aharons stilte… hoe wordt die verklaard? Stilte is van nature ondoorgrondelijk en kan daarom van alles betekenen – van verdriet tot angst tot shock tot woede tot onverschilligheid tot goedkeuring… van alles. Het Hebreeuwse woord dat ons over Aharons stilte vertelt – jidom – wijst de weg naar een verklaring. Er zijn talloze woorden in het Bijbels Hebreeuws die “stil” betekenen, maar de wortel van het woord dat in deze passage wordt gebruikt, kan ook “weeklagen” betekenen, zoals in “kreunen” of “klagen”, wat suggereert dat Aharons stilte voortkomt uit verdriet, zoals we misschien vermoeden. Misschien is het helemaal niet waar dat we het als stilte moeten horen; misschien zouden we Aharon moeten horen klagen en kreunen.
Deze passage laat Aharon en Mosjee overgaan van een moment van aanbidding en een visioen van Gods glorie, beschreven in de verzen die hieraan direct voorafgaan, naar een moment van schokkende, onverklaarbare tragedie. En ook wij ervaren die plotselinge verandering; ook wij zijn getuige van Gods glorie en zien vervolgens een vader toekijken bij de onverwachte, gewelddadige dood van twee zonen. Ondanks de vreemde plot wordt het echte leven opnieuw weerspiegeld in de Tora: een plotselinge catastrofe dringt schijnbaar uit het niets het leven binnen zonder dat er een verklaring op volgt.
Het Hebreeuws in deze passage en sommige details ervan vinden weerklank in een ander meeslepend en cryptisch verhaal in Tanach. In een tijd van grote wanhoop, opgejaagd door vijanden, klaar om zijn eigen leven op te geven, gaat de profeet Eliahoe naar een berg om God te zoeken. De tekst vertelt ons: “En daar kwam de Eeuwige voorbij. Er ging een grote krachtige windvlaag voor de Eeuwige uit, die de bergen spleet en de rotsen aan stukken sloeg, maar de Eeuwige bevond zich niet in de windvlaag. Na de windvlaag kwam er een aardbeving, maar de Eeuwige bevond zich niet in de aardbeving. Na de aardbeving was er vuur, maar de Eeuwige bevond zich niet in dat vuur. En na het vuur klonk het gefluister van een zachte bries [kol demama daka]” (1 Melachiem 19:11-12). Een meer gebruikelijke vertaling van deze passage is “een stille, zachte stem”. Het Hebreeuwse woord demama, dat op verschillende manieren vertaald wordt als “stilte” of “stil”, komt van dezelfde Hebreeuwse wortel als Aharons jidom, “stilte” of “weeklagen”.
Een andere belangrijke parallel betreft het vuur in beide verhalen. Het vuur dat Nadav en Avihoe verteerde, ging uit, mifnei Adonai, “in de nabijheid van Adonai”, – en zij stierven lifnei Adonai, “in de nabijheid van Adonai” (Wajikra 10: 2). Men zou hieruit kunnen opmaken dat God in dat vuur was. Toch wordt ons in zeer vergelijkbare bewoordingen in het verhaal van Elia verteld dat de wind de rotsen in stukken brak: lifnei Adonai, “voor Adonai”. Maar in dat geval wordt ons specifiek verteld dat hoewel de windvlaag vóór God was, lo varoeach Adonai, “de Eeuwige bevond zich niet in de windvlaag”. En God was noch in de aardbeving, noch in het vuur, maar vermoedelijk was God aanwezig achar ha-esj, “ná het vuur”, – kol demama daka, “in de stille, zachte stem”, de ijle stem van de stilte. Als we over Nadav en Avihoe lezen in het licht van Eliahoe’s verhaal, was God niet in het vuur dat hen verbrandde, maar kwam God ná het vuur, in de jidom – de stilte of het weeklagen – de stille, zachte stem van hun bedroefde vader Aharon.
Vroeger, voordat ik het vreselijke voorrecht had om bij stervende mensen en hun geliefden te zijn, voelde ik me verbijsterd en verslagen door dit verhaal van Nadav en Avihoe. Ik voelde woede, verwarring en verdriet over Gods klaarblijkelijke rol in het doden en Zijn afwezigheid later. Maar toen ik eenmaal bij de stervenden en hun geliefden was geweest, zag ik deze stillere zienswijze – de zienswijze die suggereert dat God in de rouwende vader is, in plaats van in het moorddadige vuur. Zo is God ook in ontmoeting met Eliahoe in de stille, zachte stem, in plaats van in de vernietigingswerktuigen.
Het is misschien niet gemakkelijk te accepteren dat God zich in deze zwakke stemmen, of zelfs stiltes, bevindt, in plaats van in het vuur, de wind of de aardbevingen. We zijn misschien nog steeds geneigd God te verwachten in de rampen. We kunnen erop staan God voor de “Wie” te houden, die we de schuld geven wanneer er nare dingen gebeuren. Of we zijn misschien geneigd aan te nemen dat God nergens te vinden is. Maar deze verhalen draaien die ideeën om en suggereren dat God niet tegen ons is, maar met ons, geen afwezigheid, maar een aanwezigheid. Het is die aanwezigheid die ons ervan weerhoudt te bezwijken onder de verpletterende wanhoop. Deze verhalen vertellen ons dat God niet in de catastrofe aanwezig is, maar in de verbijsterde of klaaglijke stilte van verdriet die volgt – of het nu om Aharon gaat of om onszelf.
