Sjabbat 7e dag Pesach, 19 april 2025/ 21 niesan 5785
1e sefer: Sjemot 14: 5 – 15: 21; Tanach blz. 136-140.
2e sefer: Dewarim 4: 32-39; Tanach blz. 360.
Haftara: Jesjaja 11: 1-10, 12: 1-6; Tanach blz. 819-821.
Vertaler: Paula Reisner
Coördinatie: Harry Polak
Commentaar: rabbijn Dvora E. Weisberg, HUC-JIR Rabbinical School Director, Los Angeles
Use the link to read the original text in English.
_________________________________________________
Bevrijding is een reis
Stel je voor dat je net uit de slavernij bent bevrijd. Na eeuwen van onderdrukking ontsnappen jij en je volk, vluchten naar het onbekende, in de hoop op een beter leven. Je onderdrukkers volgen je en hopen dat ze je weer tot slaaf kunnen maken of je misschien zelfs kunnen doden. Op het moment dat je alle hoop verliest, opent zich een vluchtroute voor je; je brengt jezelf in veiligheid en je onderdrukkers verdrinken.
Hoe voel je je? Hoe reageer je op wat alleen maar beschreven kan worden als een wonder? Voor de Israëlieten, die zich nu aan de overkant van de Rietzee verzameld hadden, was het antwoord duidelijk.
“Toen zong Mosjee, samen met de Jisraëlieten, dit lied ter ere van de Eeuwige . . Ik wil zingen voor de Eeuwige, zijn macht en majesteit zijn groot!” [Sjemot/Ex. 15: 1]
Kunnen we dit gedicht niet beter opvatten als een bevestiging van Gods toewijding aan Israël dan alleen rillen bij dit overwinningslied en daarbij de offers negeren, namelijk de vernietiging van het Egyptische leger? Laten we eens kijken naar enkele thema’s uit Shirat haJam, het Lied aan de Zee.
Hoewel het pas halverwege het lied ter sprake komt, biedt de angst voor de achtervolgende vijand een context voor het gebrek aan interesse – of zelfs plezier – over de dood van de Egyptenaren. Sjemot/Ex. 15: 9 verbeeldt de gedachten van het Egyptische leger toen het de vluchtende Israëlieten naderde:
“Ik achtervolg hen, haal hen in, verdeel de buit. Weldra wordt mijn wraaklust bevredigd, ik trek mijn zwaard, ik onderwerp hen weer.”
Toen ze hun achtervolgers zagen, waren de Israëlieten ervan overtuigd de dood in de ogen te zien. Ze zeiden tegen Mosjee: “Waren er soms in Egypte geen graven, dat u ons hebt meegenomen om in de woestijn te sterven? [14: 11]
De wreedheid van de Egyptenaren lokt Gods krachtige reactie uit en rechtvaardigt deze. In een midrasj (Babylonische Talmoed, Megilla 10b) wordt beschreven hoe God de engelen veroordeelt omdat ze zongen terwijl de Egyptenaren verdronken. Er is echter geen enkele Goddelijke kritiek op het gezang van de Israëlieten. De rabbijnen begrepen dat het waarschijnlijk niet redelijk is om van een onderdrukte te verwachten dat hij op het moment van bevrijding van dood of slavernij, empathie of medelijden voelt voor de onderdrukker.
Het grootste deel van het lied richt zich op Gods macht en majesteit. Toen de Israëlieten de Egyptenaren zagen, vergaten ze de macht van God die zich manifesteerde in de tien plagen; het enige waar ze aan konden denken was hun huidige gevaar. Het Lied aan de Zee geeft uitdrukking aan het diepe besef van Gods aanwezigheid. God is Israëls “sterkte en macht” en is “[Israëls] hulp” geworden. [15: 2]. “Wie onder de goden is uw gelijke, Eeuwige? Wie is uw gelijke, zo ontzagwekkend en heilig, wie dwingt zoveel eerbied af met roemrijke daden, wie anders verricht zulke wonderen?” [Sjemot/Ex. 15: 11] Deze woorden, die inmiddels deel uitmaken van onze liturgie, beschrijven de verwondering van mensen die getuige zijn van het schijnbaar onmogelijke.
Hoewel Sjemot/Ex. 15: 1-18 wordt gepresenteerd als een reactie op de oversteek van de Rietzee en de vernietiging van Israëls achtervolgers, is het geschreven met het oog op het verleden, het heden en de toekomst van Gods relatie met Israël. Het lied erkent de bevrijder van Israël niet alleen als “mijn God”, maar ook als “de God van mijn voorouders” [15: 2] en spreekt over de manieren waarop God Israël in de toekomst zal beschermen en voor hen zal zorgen, inclusief het leiden en begeleiden van Israël naar hun toekomstige thuis: de plaats van Gods “heilige verblijfplaats” en “heiligdom”. Gods bevrijding van Israël van hun directe vijand (die, opmerkelijk genoeg, in het lied niet als Egyptenaren worden aangeduid) heeft indruk gemaakt op de volken die Israël in de toekomst zal tegenkomen: de mensen van Filistea, Edom, Moab en Kanaän.
Waarom kozen de vroege rabbijnen (Babylonische Talmoed, Megilla 31a) deze lezing voor de zevende dag van Pesach? Samen met de lezing voor de eerste dag (Sjemot/Ex. 12) completeert de traditionele lezing voor de zevende dag (Sjemot/Ex.13-14) het verhaal van het vertrek van de Israëlieten uit Egypte.
Het verhaal en het lied herinneren ons eraan dat we niet in één moment bevrijd worden van een onderdrukkende heerser of systeem. Vrijheid wordt eerder bereikt door een reis, een reeks stappen die ons steeds verder van onderdrukking verwijderen. De Israëlieten haastten zich uit Egypte, bezorgd over de achtervolging. Alleen aan de overkant van de zee konden ze zich voorstellen dat ze vrije mensen waren die vooruit konden marcheren naar het onbekende. En, zoals we weten door verder te lezen in de Tora, koesterden ze zelfs toen al twijfels over zichzelf, over Mosjee en over God.
We kunnen begrijpen waarom de Israëlieten een lied zongen op hun bevrijdingsmoment. Wat bracht de auteur van Sjemot/Exodus ertoe om ons niet alleen te vertellen dat de Israëlieten op dat moment zongen, maar hiermee ook een volwaardig lied projecteerden op toekomstige generaties? Wat maakte het zo betekenisvol dat het werd opgenomen in de dagelijkse liturgie?
Het Lied aan de Zee dient als een herinnering voor toekomstige generaties dat onderdrukking overwonnen kan worden en dat bevrijding dankbaarheid zou moeten oproepen. Het legt ook een moment vast waarop de hele gemeenschap van Israël, zelfs zij die nog in de baarmoeder zaten, volgens een midrasj (Babylonische Talmoed, B’rachot 50a), een moment van geloof en dankzegging deelden.
Is er een betere manier om Pesach, het feest van de vrijheid, af te sluiten?